
Perfect Tim Buckley
In 1991, repeteert een jonge Jeff Buckley om voor een publiek te zingen tijdens een tribute show ter ere van zijn vader, wijlen volkszanger Tim Buckley. Terwijl hij worstelt met de erfenis van een man die hij nauwelijks kende, begint hij de potentie van zijn eigen muzikale stem te ontdekken…de film Greetings from Tim Buckley in een nutshell.
Een prachtig beeld natuurlijk: pas bij die tribute pakt Jeff B. eigenlijk het stokje over van Tim B. (die in 1975 overleed. Jeff is op het moment van die tribute show 25 jaar (en zou zelf in 6 jaar later overlijden) en kent zijn vader eigenlijk nauwelijks. Wat Jeff voor moois deed weten we (voor de zekerheid: er is een prachtige Perfect aan hem opgedragen), maar welke muziek maakte Tim, eigenlijk? David Kleijwegt maakte weer een geweldige Perfect, mét een fantastische bijsluiter (zoals we dat van hem gewend zijn).
David Kleijwegt schrijft over popmuziek onder meer voor Vrij Nederland. Daarin staat deze week een beschouwing van zijn hand over die andere Buckley: Jeff. Als regisseur in dienst van de VPRO trok hij deze zomer met Wim Brands de wereld over voor de reeks schrijversportretten Boeken op reis, waarvan nog twee afleveringen worden uitgezonden.
Enjoy!
Iedere muziekliefhebber koestert wel een droomwens. Iets dat Professor Barabas en Captain James T. Kirk samen nog niet voor elkaar zouden kunnen krijgen.
Ik heb er twee.
Ik had er wat voor gegeven als ik oktober 1983 in Redondo Beach had kunnen zijn, in Total Access Recording, om een van de mensen uit het leger handklappers te zijn dat op een gegeven moment invalt bij ‘Turn On The News’ van Hüsker Dü. En weldra uit de maat klapt.
‘Turn On The News’ staat op Zen Arcade. Het is een dubbelelpee die in 85 uur werd opgenomen en geproduceerd, voor 3200 dollar. Die enorme uitbarsting van energie en talent, daar had ik graag getuige van geweest. Zeg ik getuige? Ik bedoel: daar had ik graag deel van uitgemaakt. En dit lijkt mij de enige manier, door bij een nummer in mijn handen te klappen. Weldra uit de maat.
Maar dit gaat over de andere droomwens. Toen ik winter ‘86 voor het eerst naar New York ging, bleef ik meteen drie maanden. Ik greep de gelegenheid aan om op jacht te gaan naar destijds moeilijk verkrijgbare platen. De meeste vond ik ook. En niet alleen door langs de betere platenzaken te gaan. Ik kroop in bedompte kelders voor die ene elpee van Funkadelic, ik schudde handen met louche types voor de eerste twee platen van Big Star. Maar de meeste moeite deed ik voor alles waar de naam Tim Buckley op stond. Ik sprak ’s avonds af in duistere parken. Ik nam taxi’s naar de Bronx. Het voelde toch iets anders aan dan een file met illegale content downloaden nu. Vergeet niet dat New York toen nog niet die toeristvriendelijke, schone en aangename stad was die het nu is.
Ik heb het overleefd. Uiteindelijk ging ik met een elpee of vijftig onder arm terug richting Rotterdam. Ook op JFK waren het andere tijden. ‘Wat moet dat voorstellen?’, vroeg de douane streng. ‘Handbagage’, zei ik. Ik kreeg lachend een stomp op m’n schouder en mocht doorlopen. Vier Buckleys zaten er bij de oogst, herinner ik me. Ik meen: het debuut Tim Buckley, Lorca, Greetings From L.A. en Starsailor, op Straight, het label van Frank Zappa. De tijd voorbij vloog in het vliegtuig, terwijl ik de hoezen bestudeerde van de platen waarvan ik de muziek nog nooit had gehoord.
Thuis legde ik mijn Buckley-elpees bij de andere. Ik was ooit begonnen met The Best of Tim Buckley, een uitgave op Rhino. Daar waren Goodbye and Hello, volgens de overlevering zijn meesterwerk, en Happy Sad, die ik persoonlijk veel beter vond, bijgekomen. Ik was begeesterd geraakt van Buckley door zijn lenige stem, die zo welluidend uitdrukking kon geven aan een jaloersmakende vrije muzikale opvatting, het best te horen op de platen uit zijn middenperiode, van Happy Sad tot en met Starsailor. Ik moest en zou alles hebben. Na een aantal jaar had ik alles wat er was, ook Blue Afternoon, Sefronia en Look At The Fool. De taak was volbracht.
Vier jaar na de reis naar New York, en vijftien na zijn dood, kreeg ik een fantastisch cadeau. In de brievenbus lag de dubbel-cd Dream Letter: Live in Londen 1968. Ik vond de opnamen meteen mooier dan alle studioplaten van Buckley, waar altijd wel iets mis mee was. Te freaky, zoals de meeste stukken van Lorca. Te plat, zoals vooral het latere werk. Te geforceerd psychedelisch, op het belachelijke af naar mijn idee, zoals op Hello and Goodbye. Eindelijk was dit Buckley zonder een platenproducer in de buurt. Een muzikant die geen enkele grens accepteerde en de kwaliteiten had om die opvatting recht te doen. Tijdens het luisteren schoot met de vreugde ook een pijnscheut naar mijn hart. Want: wat had ik hier graag bij geweest, in de Queen Elizabeth Hall in Londen. Al had ik er een roofoverval voor moeten plegen. (Wat moeilijk had gegaan. Ik was drie in 1968.)
Dat is dus droomwens nummer twee.
Vanaf deze week is Greetings From Tim Buckley in de bioscoop te zien. Ondanks de titel gaat de film over Jeff Buckley en niet over Tim Buckley, al heeft hij een forse rol en zijn muziek is (veel) vaker te horen dan die van zijn zoon. Of Greetings From Tim Buckley zo geslaagd is, valt te betwijfelen. Maar het is in elk geval een uitstekende aanleiding voor een Perfect Tim Buckley, de man met die briljante maar ontzettend onevenwichtige carrière.
Lee Underwood, de sensitieve gitarist die met Buckley speelde vanaf 1966 en vrijwel alles van dichtbij heeft meegemaakt, beschrijft zijn carrière in één lange, heerlijke, robuuste zin: ‘I watched him grow from a Bambi-eyed littleboy poet prattling about paper hearts and Valentines, into a hurricane-haired rock and roller, into a madman/genius improvisational vocalist who blew all the pups away, and finally into a lowdown, roadhouse, sex-thumping stomper who injected steam and blood and juice into an r&b music nobody cared about.’
Precies die kronkelige route volgt ook deze playlist. Met daarin een centrale plek voor Dream Letter: Live in Londen 1968, dat spreekt.
Dolphins
‘Dolphins’ vertelt in feite het verhaal van een andere muzikale legende, namelijk Fred Neil. Toch is dit het ideale openingsnummer van een Perfect Tim Buckley. Ook zonder enige voorkennis kun je hiervan genieten. Een heerlijk liedje gezongen met een beheersing en een overtuigingskracht die zeldzaam is. Dat dameskoor aan het eind moet je gewoon even voor lief nemen. Met ‘Dolphins’ staat de deur open naar de rest van de muziek van Tim Buckley.
Dan Fred Neil. Of Freddy, zoals Bob Dylan hem in zijn Chronicles noemt. Neil was een grootheid in het Newyorkse folkcircuit van de jaren zestig. Recht in de leer. Optreden voor publiek was voor hem al een concessie. Als het hem niet zinde op het podium, wat vaak het geval was, brak hij af en toe expres een snaar, liep naar de kleedkamer om een nieuwe te pakken en keerde nooit meer terug. Niet zelden bedankte Neil het publiek na een nummer met een bijna onverstaanbaar ‘fuck you very much.’
Na 1970 maakte hij geen platen meer. Dat hoefde hij ook niet. Behalve ‘Dolphins’ schreef Fred Neil ‘Everybody’s Talkin’’, dat als het thema van de film Midnight Cowboy een hit werd voor Harry Nilsson. Nog altijd is het een van de meest gedraaide songs op de Amerikaanse radio. Zijn geldzorgen voorbij vertrok Neil naar de prettige wijk Coconut Grove in Miami. Optreden deed hij alleen nog voor de dolfijnen. Naar verluidt was de actrice die Flipper speelde, verliefd op Fred Neil. Hij stierf in de zomer van 2011.
Tim Buckley kende ‘Dolphins’ uit de jaren zestig, toen hij zelf in ongeveer dezelfde kringen verkeerde. Het duurde kennelijk even voordat hij de sleutel tot het lied had gevonden, want de ongemakkelijk hoog gezongen uitvoering van Live at the Folklore Center – March 6th, 1967 klonk nog moeizaam. De oorspronkelijke studio-versie, die me beter bevalt dan de rauwere variant die later op de alternatieve verzamel-cd Once I Was zou verschijnen, kwam pas in zijn nadagen uit op plaat, op Sefronia uit 1973. Twee jaar later overleed Tim Buckley.
Ook Buckley had altijd geweigerd het spelletje mee te spelen. Zomaar een voorbeeld. Lee Underwoord, de man die hem het langst had begeleid en die tot op het laatst contact met hield, haalt herinneringen op, in een mooi artikel op de aan Tim Buckley gewijde website Chronicle of a Starsailor: ‘Eenmaal, in Buffalo, gingen we naar een tv-studio waar men hem vroeg ‘Pleasant Street’ te playbacken. “Kun jij die kalkoen geloven? Hij wil de plaat opzetten en mij laten doen alsof ik zing. Ze kunnen de pot op.” Hij liep weg.’
Aren’t You The Girl
‘Aren’t You The Girl’ was de tweede single van Buckley, na zijn debuut ‘Wings’. Het is ook het eerste nummer van The Best of Tim Buckley en dus de eerste muziek die ik van hem hoorde. Misschien is het daarom dat, terwijl ik het onvolwassene aan de muziek en de song best wel hoor, nog steeds als een blok val voor de bravoure in zijn stem. Hoe jong en hoe zelfverzekerd kun je klinken?
Song For Janie
De hoes van de debuutelpee. Hij leunt tegen een witte muur. Hij heeft een zwarte coltrui aan en een zwart-wit colbert over zijn rechterschouder gedrapeerd. Eén hand steekt nonchalant in zijn broekzak. Linksboven de platenhoes staat zijn naam.
Tim Buckley.
Kijkt hij ons nu arrogant of juist angstig aan? Wie kan het zeggen?
Op achterkant van de hoes enkele zinnen psychobabble.
Tim Buckley
…an incredible thin wire, just nineteen-years-old, is already a kind of quintessence of nouvelle (hun onderstreping DK), the sensitivity apparent in the very fineness of his features. The man is a study in fragile contrasts: yet everything is in key, precise.
His songs are exquisitely controlled: quiet, complex mosaics of powerful electric sound, they hold the magic of Japanese water colors. The voice – crisp, full of strength hand character – can soar, yet remain tender and delicate. This is…
Tim Buckley
‘Song For Janie’ en ook Janie zelf zitten in Greetings From Tim Buckley. Vergeleken bij deze hoestekst zijn zij beide opvallend aards.
I Can’t Leave You Loving Me
Dankzij Tompkins Square, een van de vele fantastische platenlabels die zich hebben gespecialiseerd in oude muziek, weten we nu hoe de jonge Tim Buckley echt klonk, zonder de saus van de ervaren producers die het zogenaamd beter wisten. ‘I Can’t Leave You Loving Me’ is te vinden op Live at the Folklore Center NYC 1967, de registratie van soloconcert voor een klein publiek dat plaats had drie maanden nadat zijn debuut was verschenen en drie maanden voordat Goodbye and Hello werd opgenomen. De toon is weleens weifelend maar ook eerlijk, zonder franje. En dat is een verademing, hoewel het mij niet licht valt de man die ik beschouw als een van de beste zangers ter wereld bij vlagen zo, uh, onvast te horen. Bij het verhitte ‘I Can’t Leave You Loving Me’, een van de nummers van dit concert die nooit in een studio-uitvoering zijn verschenen, komt de hartstocht aan de oppervlakte.
Morning Glory
Goodbye and Hello moet ‘the ultimate Tim Buckley statement’ zijn, maar voor mij zal de plaat altijd iets geforceerds houden. De weelderige arrangementen tarten dan mijn gevoel voor smaak– nog meer dwarsfluiten: een goed idee! – , maar ik zal nooit betwisten dat er geweldige songs op staan. Zoals ‘Morning Glory’, het met vriend en tekstschrijver Larry Beckett gecomponeerde slotnummer van de plaat. De melodie is prachtig, maar toch… Ligt het aan mij en mijn perverse geest dat de muziek, met die heiige koortjes, klinkt als de soundtrack van een (soft) pornofilm?
Mocht je het je afvragen: een hobo is een dakloze vagebond zonder geld. Niet te verwarren met een tramp (die alleen werkt als hij wordt gedwongen) of een bum (die helemaal niet werkt). Dylan vereeuwigde de menstype in ‘Only A Hobo’ en ‘I Am A Lonesome Hobo’, ook gecoverd door The Triffids.
Once I Was
De tekst is omfloerst, zoals het bij hippies vaker het geval was, maar wij weten het zeker: dit gaat over zijn zoon Jeff, die hij slechts zelden zag. Ten tijde van de opname was hij nog maar een baby, net een halfjaar oud. Van het refrein van ‘Once I Was’ breekt je hart. And someti-hi-hi-mes I wonder/ Just for a while/ Will you ever-er remember me, zingt Tim. Het is vreemd genoeg ook de song die Tim Buckley het dichtst bracht bij iets wat lijkt op roem. ‘Once I Was’ staat op twee soundtracks, van Changes en Coming Home, de laatste een Oscar-winnaar.
‘Once I Was’ was tevens het laatste nummer dat Jeff Buckley song op het eerbetoon aan zijn vader van april 1991 in New York, het evenement dat zijn muzikale carrière in een stroomversnelling bracht. Greetings From Tim Buckley heette het door Hal Willner geproduceerde tribute concert dat een prominente plaats heeft gekregen in eerder genoemde gelijknamige speelfilm.
Hier hoor je de versie die Tim Buckley opnam tijdens een sessie met John Peel in 1968, waaraan ik de voorkeur geef boven de met buitensporig veel mondharmonica opgetuigde uitvoering van Goodbye and Hello.
I Never Asked To Be Your Mountain
Andermaal een lied gericht aan moeder en zoon, alleen dit keer beduidend minder weemoedig van toon. Mary Guibert, moeder van Jeff, is vissen van sterrenbeeld – vandaar de frase Flying Pisces.
The Flying Pisces sails for time
And tells me of my child
Wrapped in bitter tales and heartache
He begs for just a smile
Oh he never asked to be her mountain
He never asked to fly
And through his eye he comes his love
And tells her not to cry
Ook ‘I Never Asked To Be your Mountain’ speelde Jeff tijdens Greetings From Tim Buckley. Jeff voelde wrok – ‘Jeff en Tim… ja, dat was een dingetje’, beaamde een vriendin, die bij Jeff was toen hij 28 werd, net zo oud als zijn vader toen hij overleed. Die avond zong Jeff Buckley twee coupletten extra, een eigen toevoeging bij de tekst.
My love is the flower that lies among the graves
My love is the thousand souls that each save,
And all the insane madmen tell me I am not a smoky haze
Lay me not in lands of men to spread my ash along the way
I want to feel the tide pull through me, like a woman drunk in si,
I want to feel the fish swim through me. Let the water take my skin
Wrapped around the pebble that you choose to warm your hand
Just as I dream every day, as I pray you’ll understand
Dream Letter
Nog één nummer over Jeff, en dan houden we ermee op. ‘Dream Letter’ staat op Happy Sad (wat een titel trouwens!), nog altijd mijn favoriete Tim Buckley. Met veel moeite kon ik de verleiding weerstaan om niet heel Happy Sad aan deze Perfect Tim Buckley toe te voegen. Alleen in het geval van het lange ‘Gypsy Woman’ (moet je voor in de stemming zijn) vond ik het niet erg dat er toch echt keuzes moesten worden gemaakt.
Happy Sad is een verademing. Het geluid van een muzikant zich die niet langer door bijzaken laat afleiden en eindelijk aan zijn roeping gehoor geeft. Je kunt ook zeggen: hier vindt Tim Buckley zijn stem. Verdwenen was het verlangen om mee te doen met de psychedelische mode. Tim klonk nu sober, met nadruk op de liedjes en het spel, niet op de versiering. De subtiel klinkende gitaar van Lee Underwood, wat vibrafoon en een stemmige cello: dat is alles wat Buckley nodig heeft om de tijd compleet stil te zetten met zijn stem, die een bereik had van vijf tot vijfenhalve octaaf.
Zelfs de teksten lijken oprechter: All I need to know tonight/ How’re you and my child?
Buzzin’ Fly
Happy Sad is duidelijk ook de favoriet van Ben Watt, ooit de helft van Everything But The Girl en nog altijd getrouwd met EBTG-zangeres Tracey Thorn. Watt is, wat een latere hit van het duo als ‘Missing’ al aangaf, voornamelijk actief in dansmuziek. Zijn label heet Buzzin’ Fly, naar dit nummer natuurlijk. Een offshoot, met meer nadruk op indie, gaf hij de naam Strange Feeling mee, refererend aan weer een andere song van Happy Sad. Op Strange Feeling verscheen vorig jaar de zwaar onderschatte kerstplaat van Thorn, Tinsel and Lights.
Pleasant Street/You Keep Me Hanging On
Ah, we zijn in de Royal Elizabeth Hall in Londen aanbeland. ‘Pleasant Street’ is het meest imponerende nummer van Goodbye and Hello, maar hier – solo uitgevoerd, met twaalfsnarige gitaar – komt het veel beter tot zijn recht. Vooral het getergd gezongen refrein heeft hier meer impact dan op de studio-opname.
All the stony people
Walking ‘round in christian licorice clothes
I can’t hesitate
And I can’t wait
For pleasant street
Ook ik begrijp wel dat Buckley Pleasant Street als metafoor bedoelt. In zijn donkere visie op de vernietigende werking van drugs is Pleasant Street een imaginaire plek waar het slechts bedrieglijk goed toeven is, een vondst in de lijn van Leonard Cohen als die het over Boogie Street heeft (wat hij overigens pas veel later deed, op Ten New Songs uit 2001). Maar de feiten weerhielden me er niet van om een tijdlang in elke grote Amerikaanse stad naar Pleasant Street te zoeken. Er is me er niet ééntje van bijgebleven, maar dat was ook niet het punt van de queeste. Tijdens de zoektochten speelde ik ‘Pleasant Street’ voortdurend in mijn hoofd af, en dat was voldoende.
In deze live-uitvoering loopt ‘Pleasant Street’ over in ‘You Keep me Hanging On’, een van de betere Holland/Dozier/Holland-songs, origineel een hit in 1966 voor The Supremes. Een geïnspireerde keuze.
Love From Room 109/Strange Feeling
Hier gebruikt Buckley eenzelfde constructie, het samenvoegen van twee nummers, ditmaal met zijn warm en subtiel spelende band. Danny Thompson – mijn God, met wie heeft die man niet gespeeld – speelt bas, David Friedman vibrafoon en Buckleys steun en toeverlaat Underwood elektrische gitaar. In het middenstuk gaat Tim heel fijn los. Wat een zanger! En… weer twee nummers van Happy Sad.
Happy Time
Okay, nu mag het weer even wat puntiger. Blue Afternoon is misschien wel de plaat die het best kan dienen als introductie van het fenomeen Tim Buckley. Evenwichtig maar bevlogen, met de nadruk op songs.
‘Happy Time’ is het aanstekelijke openingsnummer. In drie minuten en vijftien seconden heeft Buckley alles gezegd wat er te zeggen valt. Of misschien zit het al helemaal verpakt in die eerste zin: Ooh, it’s a happy time inside my mind/ When a melody does find a rhyme.
The River
Voordat Blue Afternoon verscheen, waren de opnamen al afgerond van Lorca, een plaat vernoemd naar de Spaanse dichter. Aan Lorca ik nooit heb kunnen wennen, er staat zelfs geen nummer van in deze playlist, maar voor Tim Buckley was het een doorbraak, de eerste aanzet tot Starsailor. Een artistieke overwinning waarmee hij zijn fans, de paar die nog overbleven, totaal van zich vervreemdde – a commercial suicide, if there ever was one.
De platenmaatschappij van Buckley vond Lorca niets; na herhaaldelijk aandringen gaf hij Warner een stel oudere nummers waarop hij allang was uitgekeken, zoals ‘The River’. Terwijl hij zich geheel gaf aan, in de woorden van Underwood, ‘verandering, evolutie en de gelofte naar zijn eigen mogelijkheden.’
Mag ik ‘The River’ toch prachtig vinden?
I Must Have Been Blind
Simpel maar raak.
Both of us know how hard it is/ To love and let it go.
Chase The Blues Away
Een mooi opgenomen, uitmuntend gespeelde en schitterend gezongen versie uit 1969 van ‘Chase The Blues Away’, ook van Blue Afternoon. Gevraagd naar wat hem aansprak in de muziek van Miles Davis en andere jazzgrootheden, antwoordde Buckley ooit: ‘Hun muziek komt voort uit de communicatie tussen de mensen die het maken. In rockmuziek is alles doodgerepeteerd. Als iemand een verkeerde noot speelt, weten ze niet wat ze ermee moeten doen.’ Bij ‘Chase The Blues Away’ kun je horen wat hij bedoelt. Je hoort de muziek ademen.
Moulin Rouge
Starsailor heeft de reputatie van ondoorgrondelijk meesterwerk, de onverbiddelijke verwoester van een loopbaan. En dat klopt natuurlijk, hoewel wij er, met wijsheid achteraf, de bewonderingswaardige experimenteerdrift in horen, of dan toch het pure plezier van de ontdekkingsreis die Buckley ondernam. (Dat er zich later een vrij erge flutgroep uit Engeland naar de plaat vernoemde, die ook nog eens Phil Spector als producer wist te strikken, al was het maar voor twee songs, is een van de grotere onopgeloste raadsels van de popmuziek).
Maar goed, verborgen op die weerbarstige plaat, dat te laat onderkende meesterwerk, staat opeens ‘Moulin Rouge’, het nummer van Tim Buckley waarvan ik het vrolijkst word. Die olijke trompet alleen al, die met hupjes om de wendbare stem heen cirkelt. En het Frans. Ik zeg het niet vaak over Amerikaanse zangers, maar: had Buckley niet wat vaker in het Frans kunnen zingen? Dat taaltje past zo heerlijk bij zijn timbre.
Song To The Siren
Dan zijn we aanbeland bij zijn beroemdste nummer, uiteindelijk op de plaat gezet in 1970. Er is al een versie van ‘Song To The Siren’ van Tim Buckley bewaard gebleven uit de televisieshow van The Monkees van 25 maart 1968. Nota bene Pat Boone nam het op en zijn versie verscheen eerder dan die van Tim, die het schreef in 1967 maar ontevreden was met alle pogingen het vast te leggen. Bij de tv-opnamen was het nog een authentieke folksong, compleet met getokkel op een akoestische gitaar. Ook de tekst was toen nog anders. ‘I am puzzled as the oyster’, verklaart hij, wat hij (of Larry Beckett) later gelukkig veranderde in ‘I am as puzzled as the new born child.’ Toch klinkt het liedje op dat moment al betoverend.
Maar het is geen vergelijk met de uitvoering die op Starsailor staat. Een eenzaam kreunende elektrische gitaar begeleidt een veel volwassener zanger, die diep gaat zonder zich aan te stellen. De iele achtergrondvocalen, van Buckley zelf, verbeelden de sirenes die volgens de Griekse mythologie met hun gezang zeelui lokten. Het blijft nog altijd een ongrijpbaar liedje, ook vanwege de ongewone opbouw: drie coupletten maar en in feite geen refrein. ‘Song The Siren’ werd dikwijls door andere muzikanten opgenomen, maar de beroemdste coverversie is van This Mortal Coil. Die uitvoering bereikte de 61ste plaats van de Britse hitparade. Wellicht niet erg hoog, maar de vraag naar de single bleef opvallend lang aanhouden: ‘Song To The Siren’ vertoefde liefst 101 weken in de indie charts.
Come Here Woman
Toen hij Starsailor opnam, luisterde Tim Buckley naar nog avontuurlijker muziek dan de jazz die hem had bevrijd van het juk van folkzanger. Hij bestudeerde Messiaen, Satie, Penderecki, Berio, Xenakis, Cage, Mimaroglu en Subotnick, maar hoewel ze hem stuk voor stuk fascineerden, vond hij ze vaak koud en afstandelijk. Belangrijkst van hen allemaal was zangeres Cathy Berberian, die rochelde, schreeuwde, zuchtte en huilde. Ze werd een grote inspiratiebron voor Starsailor, voor de manier waarop hij zou zingen. Als een dolgedraaide duivel. Maar dan wel een duivel met een uitstekend gevoel voor muzikaliteit.
Hij ging niettemin ver: het titelnummer van Starsailor bestaat uit niets anders dan zestien sporen zang van Buckley. Op ‘Starsailor’ speelde hij ook met minder gebruikelijke maatsoorten en boorde hij nieuwe thema’s in zijn teksten aan. Zoals de intense sensualiteit van ‘Come Here Woman’: Give me drunken lands/ Where you don’t feel pain/ Let me smell your thighs/ Let me drink down a little rain/ While we drift and float/ Out beyond the seas/ We’re with the tide/ Into a coil of peace.
Sweet Surrender
Op ‘Sweet Surrender’ gaat Tim Buckley nog een stuk verder op het gebied van sensualiteit. In het verhaal van een man die zijn slippertje opbiecht, lijkt hij nog het meest op een krolse kat. Dit is niet anders dan muziek als seks. ‘Sweet Surrender’ is tevens het nummer waarop zijn flirt met rhythm & blues, die de latere platen zou overheersen, het beste werkt. Op het zoele ritme heeft zijn stem vrij spel. En hij zingt beter dan ooit. Prachtig in het hoog en overtuigend in het laag. Aan het eind loopt de vocale acrobatiek van Buckley mooi synchroon met de speelse vioolpartij.
Opmerkelijk feit: ten tijde van The Sex Pistols was Johnny Rotten fan van Buckley, die hij vooral bewonderde om zijn veelzijdige zangcapaciteiten. Toen hij na de breuk met de groep zijn beruchte interview voor het Engelse Capital Radio gaf, was ‘Sweet Surrender’ een van de nummers die hij had geselecteerd, naast ‘Doing Alright With The Boys’ van Gary Glitter, ‘Rebel Rebel’ van David Bowie, ‘Halleluhwah’ van Can, twee songs van Peter Hammill en veel reggae.
Look At The Fool
Starsailor had Tim Buckley gebroken. Het experiment was weliswaar geslaagd, het publiek had zich van hem afgewend, wat weer resulteerde in ongezonde zelfhaat. (Geen idee of er zoiets als gezonde zelfhaat bestaat, maar vooruit.) Buckley moest boeten voor zijn opvatting dat een muzikant aan niets en niemand verantwoording hoeft af te leggen behalve aan zijn eigen talent. Hij moest ook eten. Met hangende pootjes keerde hij terug naar de platenindustrie, die hem nu geen enkele vrijheden meer gunde. Hij zong wat de baas wilde.
Lee Underwood, getuige a la charge, in dat fijne Engels van hem: ‘He hated enduring the pitifully pedestrian, inadequate and unfulfilling context with which he had to surround himself.’
Op zijn laatste elpee zingt Tim Bluckey: ‘Look at the fool that love made me.’
Look at the fool. Dat doet pijn.
Op een zomeravond in 1975 werd een combinatie van drank en heroïne hem fataal.
Hij liet een gitaar en een versterker achter, de enige aardse zaken die hij nog bezat.
Sing A Song For You
Tim Buckley zelf krijgt het laatste woord, met het verstilde slotnummer van Happy Sad.
In my heart is where I long for you
In my smile I search for you
Each time you turn and run away I cry inside
My silly way, just too young to know any more
In my world the devil dances and dares
To leave my soul just anywhere,
Until I find peace in this world
I’ll sing a song everywhere I can
Just too young to know any more
The wind covers me cold
The starry skies all around my eyes
Far behind the city moans
Well worthy of the people there
Oh, the psalms they love to hear
So let me sing a song for you
Just to help your day along
Let me sing a song for you
One I’ve known so very long
Oh, please could you find the time
– David Kleijwegt