Met het nieuwe album Morning Phase in aantocht, buigt Jaap Boots zich over zijn muzikale held Beck. Een heerlijk spannende selectie uit een bijzonder oeuvre. We vergeten de Scientology-misstap even en roepen: Beck for President! Lees vooral ook Jaaps mooie bijsluiter.

Enjoy!

Liner notes:

Sinds ik de doodskist heb zien bewegen in de videoclip van Loser ben ik fan van de uit Los Angeles afkomstige Beck Hansen (43): man met gitaar, maar veel meer dan een singersongwriter.

Door Beck’s werk zwemmen genres en invloeden door elkaar heen als veelkleurige vissen in een woeste bergbeek. Zijn stijl loopt van depressieve monkelblues tot feestelijke funk, en van strakke gestroomlijnde popsongs via van strijkers bolstaande ballades naar weirde geluidscollages. In zijn werk lijkt alles te kunnen en te mogen. En ik geniet nog steeds van dat werk, ook al is hij de laatste jaren niet meer de grote vernieuwer die hij midden jaren negentig was en ook al is hij -godsammekrakepitte!- ook nog eens lid geworden (of gebleven) van de fokking Scientology-kerk, een sekte die ook John Travolta en Tom Cruise in haar greep heeft.

Beck begon ooit als anti-folkie met grappige nummers die tegelijk dieptriest waren: Satan gave me a taco, Mexico. Prachtig, maar niet des Spotifys. Toch in deze Perfect Beck  wel een nummer in die geest: One Foot In The Grave. Tevens titel van een geweldig album -als je into de anti-folk bent. Vooral de geremasterde uitgave met bonustracks mag er zijn.  Met Loser begon Beck min of meer per ongeluk met een combinatie van hiphop en blues. Later voegde hij rock, pop en country & western bij en weer later zou hij ook elementen uit de funk, hardrock, electronica, soul en zelfs uit de moderne klassieke muziek in de mix gooien.

Beck was begin jaren negentig een van de eerste blanke singersongwriters die doorkreeg dat zijn weirde folk & blues-achtige songs wel eens meer zeggingskracht zouden kunnen krijgen als hij er een vette hiphopbeat onder zou zetten. Zo gezegd, zo gedaan. Een van de eerste pogingen was het eerdervermeldde nummer Loser waarin de tot dan toe in totale obscuriteit opererende Beck ook een poging tot rappen deed. Hij was naar eigen zeggen zo’n waardeloze mc, dat hij er voor de grap het refrein ‘Soy un perdidor, I’m a loser baby, so why don’t you kill me’  bij improviseerde. Zoals zo vaak in de popgeschiedenis bleek het domste idee het beste: Loser werd een enorme hit en Beck kreeg telefoontjes van alle grote platenmaatschappijen.

Voorbij waren plots de dagen dat hij zich op open mike-avonden in Los Angeles en omgeving, gewapend met gitaar, mondharmonica en bladblazer (!), een plekje in de scene trachtte te verwerven.

Twee jaar later scoorde hij groot met zijn baanbrekende album Odelay (1996), waarop een aan de hiphop ontleend gebruik van samples en beats minstens net zo’n groot deel uitmaakten van de muziek als de folk- en rocksongs waarop het album was gestoeld.

In de hit Where It’s At zingt Beck “I’ve got two turntables and a microphone” en daarmee imiteerde en citeerde hij de rijke bron van de hiphop met een zelfde soort enthousiasme als dat waarmee The Beatles Little Richard- en Larry Williams-platen probeerden te evenaren, of Keith Richards, die oude country- and blues-licks uitprobeerde op Rolling Stones-platen.

Odelay blijft een hoogtepunt in Beck’s oeuvre; het is een van die zeldzame platen in de popmuziek waar je niet op uitgeluisterd raakt. Elk nummer is volgestopt met samples, vreemde geluidsfragmenten, surrealistisch aandoende teksten en onverwachte muzikale elementen. De opener Devil’s Haircut opent en eindigt als een hardrocknummer, maar openbaart zich tussendoor als een funky rap over een man die een duivelspruik ‘in zijn hoofd’ blijkt te hebben. Solo’s van mondharmonica’s, dwarsfluiten en orgeltjes doen aan of ze er lukraak tussengeplakt zijn.

En zo gaat dat veertien nummers lang door. We schieten heen en weer van hiphop naar rock, van blues naar pop en dan naar country. En worden ondertussen getrakteerd op flarden electro, psychedelica, R&B, funk, indie, noise, jazz, lounge, Braziliaanse muziek en zelfs klassiek. En op soms ontroerende, dan weer opzwepende en soms hilarische samples, zoals ‘That’s beautiful dad” van de sexuele voorlichtingsplaat Sex For Teens uit 1968.

Natuurlijk, David Byrne en Brian Eno (My life in the bush of ghosts) waren Beck voorgegaan, alsmede talloze hiphoppers, waaronder de Beastie Boys.  Beck had zelfs de baanbrekende producers Mike Simpson en John King van hun album Paul’s Boutique ingehuurd. De Dust Brothers waren daarmee tevens aartsvaders van Odelay. En Beck werd er echt een popidool mee, met al die knip- en plaktechnieken. Mode- en muziekbladen vochten op een gegegeven moment om zijn beeldtenis op hun covers.

Tekstueel is Odelay eveneens heel rijk, hoewel de teksten op het eerste gezicht een nogal achteloze indruk maken. Ik moet bij het lezen en beluisteren regelmatig denken aan het adagium van Sir Paul McCartney en zijn oude kompaan John Lennon: ‘OK leave that one in; we don’t know what it means but we do know what it means’.

De teksten van Odelay laten zich lezen als een stream of conciousness-achtige beschrijving van een man op drift in een decadente, verdorven westerse wereld aan het eind van de 20ste eeuw. Een man die niet weet wat of wie hij eigenlijk is, en wat zijn principes zijn. Talrijk zijn de daarom de verwijzingen naar afval, verspilling, zelfbedrog, ondergang en doem. Uit elk nummer kun je minimaal één zo’n regel op pikken.

Coming to town with the briefcase blues (Devil’s Haircut)

There’s nothing dead left to kill (Lord Only Knows)

She’s alone in the new pollution (Novacane]

Pick yourself up off the side off the road (Where it’s at)

A bankrupt corpse in the garbage classes (Minus)

I’m writing my will on a 3 dollar bill (Sissyneck)

Cancelled rations are running thin’ (Readymade)

Watch me die in my suicide high’ (High 5)

Your old bones are on their own (Ramshackle)

En toch klinkt Odelay niet als een doemplaat. En ook niet als de vervelende zeurplaten die in die tijd door al die heroine-junkies uit Seattle en omgeving onder het motto ‘grunge’ werden uitgepoept. Odelay schittert met al zijn veelkleurige muzikale facetten als een blijmoedige diamant in de stront van de popmuziek van midden jaren negentig. Datzelfde geldt voor de zo mogelijk nog veelkleuriger opvolger Mutations en de funky eind-van-de-eeuw-doemfeestplaat Midnite Vultures uit 1999.

Inmiddels heeft Beck albums geproduceerd van Stephen Malkmus en Charlotte Gainsbourg (IRM, zie Perfect Charlotte Gainsbourg van collega Guuzbourg), opgetreden met 100 strijkers en een David Bowie-nummer (zie YouTube), een idioot maar leuk coverproject opgezet (Record Club, zie Beck.Com) en een echtscheidingsplaat gemaakt (zie: Sea Change). Verder nam hij een paar schitterende Nick Drake-covers op (niet op Sptfy) en relatief kortgeleden albums als Guero en Modern Guilt, die aardig zijn maar helaas niet kunnen tippen aan zijn vroegere werk, toen hij nog echt vrij leek en als een soort Karel Appel (‘ik rotzooi maar een beetje aan’) dingen aan elkaar plakte die helemaal niet aan elkaar geplakt konden.

Toch kijk ik elke keer weer uit naar zijn nieuwe album. Binnenkort verschijnt na jaren radiostilte eindelijk Morning Phase, die -als we de berichten en recensies mogen geloven-een beetje Sea Change-achtig is. Van dat album in de lijst alvast Waking Light.

Meer goed nieuws: Beck is naar het schijnt verlost van een hardnekkig rugklacht die hem jarenlang heeft geteisterd, zodat er ook weer optredens in het verschiet schijnen te liggen.